Ik was nog net geen 20 toen ik mijn eerste kind kreeg. Deze zwangerschap was niet geheel gepland maar toch wel gewenst. Ik was net aan een hbo-studie in Amsterdam begonnen maar had het jeugdig optimisme dat ik dit allemaal wel even zou doen.
Vijf maanden na de geboorte van mijn zoon kreeg ik de diagnose MS.
“Ik geloof graag dat mijn kinderen niks gemist hebben door mijn MS.”
De studie, de stage, het huishouden, het gereis en de opvoeding bleken toch een zwaardere belasting dan ik had gedacht en ik besloot me vanaf dan op mijn kind te richten. De eerste weken na de diagnose kreeg ik medicatie waar ik erg moe van werd, maar gelukkig had ik hulp van de mensen om mij heen. Als mijn zoontje ’s middags ging slapen, ging ik met hem mee.
Toen hij twee jaar was, hebben zijn vader en ik de weloverwogen beslissing genomen om voor een tweede kind te gaan. MS heeft hier zeker een rol bij gespeeld. Want hoewel het eigenlijk lichamelijk best goed met me ging, op die middagdutjes na, wist ik niet hoe dit in de toekomst zou gaan en of ik nog wel in staat zou zijn meerdere kinderen op te voeden. Er was zogezegd haast bij.
Nummer twee diende zich al snel aan en tijdens een nieuw opgepakte studie bleek ik halverwege het tweede studiejaar zwanger te zijn van nummer drie.
Ik heb met mijn kinderen kunnen doen wat ik wilde; wandelen, vakanties, zwemmen, fietsen. MS was hier geen belemmerende factor bij. En toen ik wel beperkter werd in zowel mijn energie als fysieke mogelijkheden heb ik dit ook niet echt als een last voor mijn kinderen beschouwd. Mama had MS en moest af en toe slapen en liep soms ook een beetje raar, maar dat was onze werkelijkheid.
Ik geloof graag dat mijn kinderen niks gemist hebben door mijn MS.
Achteraf bezien, besef ik dat het goed is geweest dat ik op jonge leeftijd kinderen heb gekregen. Enkele jaren later zou ik geen Maxi-Cosi meer hebben kunnen dragen of achter een kinderwagen kunnen lopen.
“De meest gevoelige zoon die het vreselijk vindt dat ik MS heb”
Nu ze volwassen zijn en mijn beperkingen steeds groter, denk ik wel dat het iets met hen doet. En ieder reageert op zijn eigen manier. De ene zoon voelt zich heel verantwoordelijk en zal alles uit zijn handen laten vallen om voor zijn moeder te zorgen. Op welk vlak dan ook. De andere sluit zich af voor het verdriet en de onkunde van zijn moeder. Als hij mij soms moet helpen, doet hij dit altijd maar hij zegt helemaal niets en ik voel dat hij niet goed weet hoe hij hiermee om moet gaan. Hij is dan wat onhandig, geïrriteerd en ongeduldig. En ondanks dat ik weet dat hij van mij houdt en me echt wel wil helpen, maakt dit dat ik me op zulke momenten heel klein voel en een blok aan zijn been. Ik vraag hem dan ook zo min mogelijk om hulp.
En dan de meest gevoelige zoon die het vreselijk vindt dat ik MS heb. We kunnen er wel over praten maar ik merk dat hij hier veel verdriet van heeft. Misschien wel meer dan ik. We beschikken gelukkig over hetzelfde soort humor waardoor we veel weg kunnen lachen, maarmijn zwartgallige zelfspot gaat hem soms te ver.
“Ik ben hun moeder, zij zijn mijn kinderen”
Ik weet niet hoe het is om een moeder met een ziekte of beperking te hebben. MS is altijd vooral iets van mezelf geweest, iets dat ik niet per se met mijn kinderen deelde. Maar het was er natuurlijk wel altijd. Misschien had ik er meer over moeten praten, ze meer uitleg moeten geven wat er met mij gebeurde en hoe ik me voelde. Maar ja, iedere moeder zal wel twijfelen over haar opvoeding en of ze dingen niet anders had moeten aanpakken.
Ik denk dat het goed is geweest dat ik ze niet meer belast heb dan nodig. Dat ik gewoon een moeder was zoals alle andere, ook al liep ik dan met krukken. Ze hebben ook nooit extra zorg voor mij moeten dragen, het waren geen mantelzorgers. En wat mij betreft, zijn ze dit nog steeds niet. Ik ben hun moeder, zij zijn mijn kinderen. En hoe oud zij ook zijn en hoe afhankelijk ik nog word, zo wil ik het graag houden.